Kunnen er complicaties optreden?

Geen enkele medische ingreep is volledig vrij van risico’s! Ondanks dat de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen, kunnen zich tijdens en na de operatie complicaties voordoen, die soms nadere behandeling vereisen en die in uitzonderingssituaties tevens levensbedreigend kunnen zijn. Hierbij valt te denken aan de volgende complicaties.

Tijdens de operatie:

  • Huid, zenuwen, spieren, weke delen en bloedvaten kunnen door de druk beschadigd raken, ondanks dat de patiënt op de voorgeschreven wijze op de operatietafel is gelegd. Af en toe kunnen er echter klachten (bv. gevoelloosheid, pijnlijke prikkelsensaties, bewegingsbeperking van de ledematen) of littekens blijven bestaan. Dat geldt ook voor huidbeschadigingen door het gebruik van desinfectiemiddelen en/of elektrische stroom.
  • Allergische reacties resp. bijwerkingen bv. na het inspuiten van contrastvloeistof, verdovingsmiddelen of andere medicijnen. Deze kunnen tot uiting komen in de vorm van een rode huid, zwelling, jeuk, misselijkheid. Zeer zelden komen ook ernstige stoornissen voor zoals bv. ademnood, stuipen, bloedcirculatiestoornissen tot aan shock toe, waarvoor soms een opname op de intensive care noodzakelijk is en die in uiterst zeldzame gevallen tot blijvende beschadiging (bv. nierfalen, hersenbeschadiging) kunnen leiden.
  • Beschadiging van zenuwen in de hals blijkt meestal uit tijdelijke gevoelsstoornissen in het wondgebied, verminderde beweeglijkheid van de tong en problemen met het ophalen van de schouder(s).
  • Beschadiging van omringend weefsel: Bij het doorschuiven van de katheter tot in de hersenkamer kunnen in uiterst zeldzame gevallen bloedvaten in de hersenen beschadigd raken waardoor een ernstige bloeding kan ontstaan. Deze complicatie wordt gewoonlijk conservatief en soms operatief behandeld. Heel sporadisch kan de patiënt eenzijdig blijvend verlamd raken.
  • Bij het doorschuiven van de katheter tot in de rechter hartboezem kunnen hartritmestoornissen optreden, die door een correctie van de positie van de katheter onder röntgencontrole kunnen worden verholpen.
  • Bij het doorschuiven van de katheter tot in de buikholte kunnen in extreem uitzonderlijke gevallen organen als bloedvaten, darm, lever, urineleiders en blaas beschadigd raken. In dat geval moet er worden ingegrepen en duurt de operatie langer. Beschadiging van grotere bloedvaten leidt soms tot levensbedreigende bloedingen, die een bloedtransfusie met donorbloed noodzakelijk maken. De transfusie met (bestanddelen van) donorbloed leidt zeer zelden tot infecties, bv. met hepatitisvirussen (met leverontsteking tot gevolg), in extreem zeldzame gevallen kan er een besmetting plaatsvinden met het HIV-virus (met in een later stadium AIDS tot gevolg) en/of worden andere ziektekiemen (bv. van BSE, een variant van de ziekte van Creutzfeld-Jakob) overgedragen. Daarom kunt u na de bloedtransfusie een controleonderzoek laten doen.

Na de operatie:

  • Infecties vormen de meest voorkomende complicatie. Het risico hierop is – in vergelijking met overige infectierisico’s in de chirurgie – hoog.
  • Oppervlakkige problemen met de wondgenezing kunnen meestal met behulp van lokale wondbehandeling worden verholpen, zij het vertraagd. Slechts incidenteel is hiervoor een vervolgoperatie noodzakelijk.
  • Door banale infecties (zoals verkoudheid), kunnen zich soms ziektekiemen op en in de slangetjes vastzetten. Ook tijdens de operatie kunnen ziektekiemen op het ventielsysteem terechtkomen.
  • Bij een shunt in de buikholte kan er buikvliesontsteking (peritonitis) met daarmee gepaard gaande verklevingen, cystevorming, buikpijn en darmfunctiestoringen optreden tot aan darmafsluiting (ileus) toe. Uiterst zelden komt het voor dat de darmwand door een katheter wordt doorboord. In dat geval is een operatie noodzakelijk.
  • Nadat er een hartkatheter is aangelegd, kan er bloedvergiftiging (sepsis) ontstaan doordat zich ziektekiemen op het kunststofoppervlak van het ventielsysteem hebben genesteld. De gevolgen hiervan kunnen zijn: ontsteking van de hartkleppen (endocarditis), geïnfecteerde bloedstolsels die in de longen doordringen (septische longembolie met longfunctiestoornissen) en zeer zelden nierontsteking (shuntnefritis). De typische symptomen voor deze complicaties zijn koortsaanvallen, koude rillingen, algehele malaise.
  • Bij beide systemen die het hersenvocht afvoeren, kunnen de hersenen geïnfecteerd raken (hersenvliesontsteking = meningitis; hersenontsteking= encefalitis; ontsteking van de hersenkamers = ventriculitis). Deze ontstekingen komen tot uiting door neurologische storingen (bv. bewustzijnsstoornissen, stuipen).
  • De bestrijding van alle infecties vergt een intensieve behandeling met antibiotica. Bij infectie van de shunt moet bijna altijd het gehele systeem weer worden verwijderd. Heel vaak moet er dan een tijdelijke, uitwendige afvoer van hersenvocht worden aangebracht en nadat de infectie is genezen een nieuw ventielsysteem worden ingebracht.
  • In de rechter hartboezem kunnen in de omgeving van de katheter bloedstolsels ontstaan die tot een longembolie kunnen leiden en in uitzonderlijke situaties ook tot een beroerte; dit kan ook gebeuren zonder dat er sprake is van een infectie, vooral als er delen van de katheter losraken. In dergelijke gevallen moet de katheter worden verwijderd.
  • Een nieuwe stuwing van hersenvocht kan over het algemeen ontstaan door een verstopping van de shunt en/of doordat het ventiel niet goed functioneert of uitvalt. Oorzaken hiervoor kunnen zijn:
    • ​Lichamelijke groei en/of het groter worden van de hersenkamers kunnen vooral bij kinderen ertoe leiden dat de katheter na verloop van tijd te kort wordt, niet meer op de goede plek zit, onderbroken of geblokkeerd raakt;
    • Een breuk in de katheter, het loslaten van de katheter op de aansluitingsplaatsen of een verplaatsing van de katheter kunnen in uitzonderlijke gevallen eveneens een verstopping veroorzaken. Het hersenvocht kan dan niet meer worden afgevoerd en er treden opnieuw tekenen op die wijzen op een verhoogde hersendruk (hoofdpijn, misselijkheid, overgeven, apathie, stuipen, slecht zien, problemen bij het lopen, functiestoornis van de blaas). De katheters moeten dan operatief aan de lichaamslengte resp. de grootte van de hersenkamers worden aangepast.​
  • Onder– of overdrainage van hersenvocht. Het is momenteel nog niet mogelijk, om het precies gereguleerde systeem dat bij gezonde mensen de druk van hersenvocht regelt met behulp van technische systemen volledig na te bootsen. Een vervanging van het ventiel of het aanpassen van de ventieldruk bij regelbare ventielen, is dan meestal noodzakelijk.
    • Bij overdrainage kan er in uitzonderingsgevallen een vochtophoping onder het hersenvlies
      (subduraal hygroom/hematoom) ontstaan, die eventueel apart moet worden afgevoerd.​
    • Bij kleine kinderen kan overdrainage tot een vroegtijdige sluiting van de schedelnaden leiden, iets wat de groei van de schedel en de hersenen nadelig beïnvloedt. In zulke zeldzame gevallen moeten de schedelnaden operatief worden geopend.
    • Bij patiënten met gesloten schedelnaden kan overdrainage tot een onderdruk in het hoofd leiden (hoofdpijn, duizeligheid, oorsuizen); dit wordt met name veroorzaakt door hevelwerking op momenten dat het lichaam zich rechtop bevindt. ​

Nabloedingen treden soms onder huid, onder het schedeldak en in de hersenen op. Slechts in uitzonderlijke gevallen hoeven deze nabloedingen operatief te worden behandeld.

Stuipen (epilepsie) komen ten gevolge van het inbrengen van een katheter in de hersenkamer zelden voor. In zo’n geval moet de patiënt met medicijnen worden behandeld.

Een pijnlijke weke-delenzwelling over de lengte van het slangetje komt maar heel zelden voor en duidt op een allergie voor het materiaal van het slangetje of op een infectie. Soms moet de shunt dan worden verwijderd.

Littekenvorming en vergroeiingen in de operatiegebieden kunnen soms tot lokale drukpijn leiden.

Overmatige littekenvorming en cosmetisch ontsierende littekens (keloïd littekens), die ten gevolge van erfelijke aanleg of wondinfectie ontstaan, kunnen eventueel een correctieve operatie noodzakelijk maken.

Buikwandbreuken (hernia) komen bij peritoneale katheters zeer zelden voor en moeten in die gevallen vrijwel altijd operatief worden behandeld.

Omdat de operatie een belasting vormt voor het lichaam kunnen ook andere organen geïnfecteerd raken (longen, urinewegen). Zulke complicaties kunnen meestal heel goed met medicijnen verholpen worden. Uw arts zal u tijdens het voorlichtingsgesprek informeren over individuele risico’s en mogelijke complicaties, die vanwege de ziektegeschiedenis bij uzelf/uw kind kunnen optreden.

Omdat de shunt in de regel een leven lang in het lichaam blijft zitten, kunnen de bovengenoemde complicaties zich ook na jaren nog voordoen en nieuwe vervolgoperaties noodzakelijk maken.

 

Waar bent u naar op zoek?