Complicaties

Welke bijzonderheden en complicaties kunnen zich voordoen?
Ondanks dat de grootst mogelijk zorgvuldigheid in acht wordt genomen, kunnen zich tijdens en na de operatie complicaties voordoen, die op den duur ook levensbedreigend kunnen zijn en waarvoor extra behandelingen noodzakelijk zijn
In principe zijn de risico’s bij operaties in het gebied van de dominante hersenhelft (de linker hersenhelft bij mensen die rechtshandig zijn) duidelijk anders dan het gebied van de andere, niet-dominante hersenhelft (hemisfeer). In de niet-dominante hemisfeer bevinden zich de bewegings- en gevoelscentra van de tegenovergestelde (linker)kant van het lichaam. Functies als ruimtelijke waarneming, ruimtelijk inzicht, lichaamstaal, intuïtie, muzikaliteit en constructieve vermogens worden heel duidelijk door deze hersenhelft aangestuurd. Stoornissen van deze functies vallen in het leven van alledag echter minder op dan functiestoornissen van de dominante hemisfeer. Ze kunnen voor de individuele patiënt echter een aanzienlijk probleem vormen.
Specifieke risico’s die bijna uitsluitend gelden voor operaties in de dominantie hemisfeer:
  • Bij operaties van ziekmakende processen in de buurt van het spraakcentrum kunnen soms spraakstoornissen voorkomen. De spraakstoornissen verdwijnen gewoonlijk na logopedische behandeling, maar incidenteel kunnen ze van blijvende aard zijn.
  • Vooral na operaties in het gebied van de temporale kwab, maar ook in de frontale en de pariëtale kwab kan het vermogen om te lezen, te rekenen en logisch te denken aangetast zijn. In zeer zeldzame gevallen zijn deze van blijvende aard.
  • Soms treden stoornissen van het waarnemings- en het concentratievermogen op. Deze verschijnselen kunnen zowel het gevolg zijn van de ziekte als door de operatieve manipulatie aan het hersenweefsel zijn veroorzaakt en versterkt. Ze zijn meestal van voorbijgaande aard.
  • Veranderingen in de persoonlijkheidsstructuur en verlies van tijdsbesef kunnen na operaties in het gebied van de frontale, de pariëtale en de temporale kwab – vooral in de dominante hemisfeer – optreden.
Risico’s die gelden voor operaties in het gebied van de beide hemisferen (dominant en niet-dominant):
  • Duizeligheid en misselijkheid komen de eerste dagen na operaties waarbij de chirurg zich via de schedel toegang tot de ziektebron heeft verschaft. Deze symptomen kunnen een paar dagen aanhouden, slechts zeer sporadisch is deze reactie van blijvende aardNa aanvankelijke verbetering kan er in de eerste dagen na de operatie een hersenzwelling ontstaan die verergering van de klachten tot gevolg heeft, zoals neurologische uitvalsverschijnselen en bewustzijnsstoornissen. In ernstige gevallen is er altijd een controleonderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld door computertomografie (CT-scan), magnetic resonance imaging (MRI-scan). Indien er na toediening van medicijnen geen duidelijke verbetering van de klachten merkbaar is of de klachten zelfs nog verergeren, moet overwogen worden een drukverlagende operatie uit te voeren waarbij het botluikje gedeeltelijk verwijderd wordt. Nadat de hersenzwelling is verdwenen, wordt het luikje van eigen bot (of van kunststof) tijdens een nieuwe ingreep in de schedel teruggezet.
  • Soms treedt er na de operatie een vermindering van het bewegingsvermogen op tot spierzwakte of spastische verlamming van de aangezichts-, arm- en beenspieren aan toe. Als uit het controleonderzoek (bijvoorbeeld CT- of MRI-scan) blijkt dat dit door een nabloeding onder het harde hersenvlies of in de hersenen komt, kan een drukverlagende spoedoperatie dringend noodzakelijk zijn. De oorzaak kan ook gelegen zijn in vaatkrampen van de arteriële bloedvoorziening in de hersenen (zgn. vasospasmen), met als gevolg een verminderde doorbloeding van het omringende hersengebied, waarbij in zeldzame gevallen een herseninfarct (beroerte) voorkomt. Bij een levensbedreigende zwelling kan ook hier een gedeeltelijke verwijdering van het botluikje noodzakelijk zijn.
  • Vooral bij operaties in het gebied van de pariëtale kwab kunnen in alle gebieden van het lichaam gevoelsstoornissen ontstaan, die het gevolg zijn van beschadiging van delen van de hersenen. Als deze stoornissen pas wat later na de operatie optreden, is er kans op een nabloeding (hematoom) of zwelling (oedeem), die weer een controleonderzoek en indien nodig een nieuwe operatie noodzakelijk maakt.
  • Hydrocefalie, d.w.z. er kan zich een verstoorde doorstroming van hersenvocht met verhoogde druk op de hersenen voordoen. Dit risico is met name verhoogd bij operaties of bloedingen in de hersenkamers. De afvoer van hersenvocht naar buiten het lichaam of naar een andere plek in het lichaam kan in dat geval noodzakelijk zijn.
  • Soms komen er na de ingreep epileptische aanvallen voor die van voorbijgaande of van blijvende aard kunnen zijn. Deze aanvallen zijn door medicamenteuze behandeling goed onder controle te houden.
  • Storingen in het gezichtsvermogen kunnen vooral bij operaties in de occipitale hersenkwab optreden; ook bij operaties in het gebied van de oogzenuw of in de betreffende hersenbaan kanhet zicht verslechteren of kan het gezichtsveld beperkt worden tot blindheid aan toe.
  • Stoornis in de coördinatie van de oogbewegingen na operaties in het gebied van de grote hersenen en de basale ganglia leiden in zeer zeldzame gevallen tot dubbelzien. Deze stoornis verdwijnt meestal volledig.
  • In zeldzame gevallen kunnen er storingen in het gehoor optreden als er ingrepen in het gebied van de temporale hersenkwab noodzakelijk zijn.
  • Door de druk op de dieperliggende hersenstructuren boven de hypofyse treden zeer incidenteel hormonale stoornissen op met verhoogde urine-uitscheiding, elektrolytische stoornissen, opvallende veranderingen in het stofwisselingspatroon evenals temperatuursverhoging.
  • Na operaties in het gebied van de onderste frontale hersenkwab kan het reukvermogen aangetast zijn met nadelige invloed op de smaakzin, die voor een deel met de reukzin is verbonden.
  • Wond- en hoofdpijn kunnen na de ingreep onaangenaam zijn, maar deze zijn gewoonlijk goed te bestrijden met pijnstillers. Hoofdpijn die vlak na de operatie optreedt en lang aanhoudt, maar ook hoofdpijn die pas weken na de ingreep ontstaat, kan duiden op stuwing van wondvocht of liquor (hersenvocht). Soms moet er dan een drain worden ingebracht om het vocht af te voeren.
  • Afhankelijk van de plaats en de grootte van de ziektebron kunnen grotere arteriële of veneuze bloedvaten in de hersenen beschadigd raken, wat tot hevige bloedingen kan leiden. Soms moet er dan een bloedtransfusie worden gegeven. De transfusie van donorbloed of bloedbestanddelen leidt zeer sporadisch tot infecties zoals bijvoorbeeld met hepatitisvirussen (met leverontsteking tot gevolg); in extreem zeldzame gevallen kan er een besmetting plaatsvinden met het Hiv-virus (met in een later stadium AIDS tot gevolg) en/of worden andere ziektekiemen (bijvoorbeeld van BSE, een variant van de ziekte van Creutzfeld-Jakob) overgedragen. Daarom kunt u na de bloedtransfusie een controleonderzoek laten doen.
  • Als de operatieroute door het gebied van de slaapspier voert, komen er heel af en toe klachten bij het kauwen voor. Met fysiotherapeutische oefeningen kunnen de kauwfunctie en het openen van de mond weer worden genormaliseerd.
  • Zelden ontstaan na de operatie fistels in het harde hersenvlies, wat leidt tot liquorlekkage onder het hersenvlies of naar buiten toe. In dergelijke gevallen kan liquordrainage of een nieunieuwe operatie waarbij het harde hersenvlies wordt gesloten noodzakelijk zijn.
  • In het wondgebied kan de huid minder gevoelig zijn; gewoonlijk gaat dat weer over.
  • Zelden wordt het samentrekken van littekenweefsel op het schedeldak als dermate storend ondervonden dat correctieve cosmetische ingrepen wenselijk zijn.
  • Zelden ontstaan er problemen bij de genezing van het botluikje. Daarbij kan het botluikje los gaan zitten en moet het bij een nieuwe operatie weer worden vastgezet; heel sporadisch komt het voor dat het botluikje door gebrekkige genezing verweekt, verzakt, afsterft en/of los gaat zitten. Het botluikje moet dan worden verwijderd en in een vervolgoperatie vervangen worden door kunstmatig bot.
  • Soms verloopt de wondgenezing niet goed. Oppervlakkige infecties genezen meestal vanzelf, zij het vertraagt. Zelden is hiervoor een vervolgoperatie nodig. Dieperliggende infecties kunnen ook het bot aantasten. Ondanks een behandeling met antibiotica kan de verwijdering van het geïnfecteerde bot noodzakelijk zijn. Opeenhoping van pus op en onder het harde hersenvlies (abcessen, empyemen) moeten meestal operatief worden behandeld. Uiterst zelden kunnen het harde hersenvlies en van de hersenen geïnfecteerd raken (zgn. meningo-encephalitis). Slechts in een enkel geval dringt de infectie in de bloedbaan door (bloedvergiftiging, sepsis).
  • Vanwege de houding waarin de patiënt tijdens de operatie wordt gelegd, kunnen ondanks de voorgeschreven bekleding van de operatietafel de huid en zenuwen door de druk beschadigd raken (bijvoorbeeld op de rug, het zitvlak, armen, benen). Zeer sporadisch zijn deze beschadigingen, bijvoorbeeld verlammingsverschijnselen, blijvend van aard.
  • Omdat de operatie een belasting vormt voor het lichaam kunnen infecties aan andere organen optreden (longen, urinewegen). Deze complicaties zijn met medicijnen meestal heel goed te behandelen.
  • Zelden komen lichte overgevoeligheidsreacties voor, bijvoorbeeld door de toediening van medicijnen. Deze reacties kunnen tot uiting komen in de vorm van misselijkheid, braakneigingen, jeuk of huiduitslag. Deze klachten verdwijnen meestal vanzelf en hoeven gewoonlijk niet te worden behandeld. Ernstige allergische reacties (bijvoorbeeld zwelling van de slijmvliezen in het strottenhoofd, astmatische aanvallen, collaps of shock) komen zeer zelden voor. Ze kunnen echter leiden tot blijvende schade aan orgaorganen als gevolg van verminderde doorbloeding (bijvoorbeeld nierfalen of zenuwverlamming).
  • Er kunnen zich bloedstolsels vormen (trombose); bloedstolsels kunnen door het bloed worden meegevoerd en zelfs een bloedvat afsluiten (embolie). Als gevolg hiervan kan het betreffende orgaan tijdelijk of blijvend beschadigd raken (bijvoorbeeld longembolie, beroerte). Een spoedopname op de intensive care is in dat geval noodzakelijk. Indien preventief bloedverdunners worden toegediend (tromboseprofylaxe), kan dit leiden tot een vergrote kans op (na)bloedingen. Een injectie met heparine kan als bijkomende complicatie een ernstige verstoring van de bloedstolling (HIT) tot gevolg hebben, waardoor een verhoogde kans op trombose ontstaat en daarmee acute afsluiting van bloedvaten.
  • In zeer zeldzame gevallen komen problemen met slikken voor. Daardoor kan het nodig zijn voeding per infuus te geven of via de neus-keelholte een voedingssonde in te brengen. Indien nodig wordt er een permanente voedingssonde in de buik aangebracht.
  • Problemen bij het plassen en ontlasten tot zelfs volledige incontinentie zijn na operaties in het gebied van de grote hersenen extreem zeldzaam.
  • In extreem zeldzame gevallen komen beschadigingen aan de arm- of beenzenuwen voor. Deze ontstaan door drukken of trekken, met name tijdens langdurige operaties, ook al was de patiënt correct neergelegd. Deze klachten zijn meestal van voorbijgaande aard. Een enkele keer kunnen er echter klachten (bijvoorbeeld gevoelloosheid, pijnlijke prikkelsensaties of bewegingsbeperkingen van de ledematen) of littekens resteren. Dat geldt eveneens voor huidbeschadigingen door desinfectiemiddelen en/of elektrische stroom.
Uw behandelende arts informeert u in het voorlichtingsgesprek over individuele risico’s en mogelijke complicaties die op grond van uw ziektegeschiedenis kunnen voorkomen.